POËZIE VAN PLAATSEN EN PASSAGES
In de 'jaren nul' is een aantal keren een bundel 'planologische poëzie' meegegeven aan tot Bachelor gepromoveerde studenten van de opleiding Planologie & Ruimtelijke Ordening van de NHTV te Breda .
Deze bundel dient als beginpunt voor de hier te presenteren Poëzie van Plaatsen en Passages.
Het motto van het geheel is ontleend aan Lucebert.
IK TRACHT OP POËTISCHE WIJZE
DAT WIL ZEGGEN EENVOUDS VERLICHTE WATERS
DE RUIMTE VAN HET VOLLEDIG LEVEN
TOT UITDRUKKING TE BRENGEN
Lucebert
https://music.youtube.com/watch?v=hxkFP2vihxA&list=RDAMVMhxkFP2vihxA
GERRIT ACHTERBERG
PASSAGE
Den Haag, stad, boordevol Bordewijk
en van Couperus overal een vleug
op Scheveningen aan, de villawijk
die kwijnt en zich Eline Vere heugt.
Maar in de binnenstad staan ze te kijk,
deurwaardershuizen met de harde deugd
van Katadreuffe die zijn doel bereikt.
Ik drink twee werelden, in ene teug.
Den Haag, je tikt er tegen en het zingt.
In de passage krijgt de klank een hoog
weergalmen en omlaag een fluistering tussen de voeten over het graniet;
rode hartkamer die in elleboog
met drie uitmondingen de stad geniet.
In: Ode aan Den Haag, 1953
C.S. ADAMA VAN SCHELTEMA
DE DIJK
Tussen de Betuwe en tussen de Veluwe
Daar lag de dijk door het waterig land
Als iets waaraan niets was te veranderen: ¬
De koeien en de kikkers aan de' enen kant
En de zilveren vissen aan de' anderen;
Zo bleven zij ieder in hun element,
Daar was dan ook ieder allang aan gewend
Daar tussen de Betuwe en tussen de Veluwe.
En ónder aan den dijk daar glommen de blommen:
Die zwierden en tierden maar overal,
Die stonden te bloze' en te bloeien,
Die knikten en knakte', en die lachten maar al
Om die klapperdekakkende koeien;
En de koeien, die tilden hun steerten op
En zagen nadenkende uit hunnen kop, -
ja, ónder aan den dijk daar glommen de blommen!
En óver den dijk daar floten de boten: ¬
Die toeterde' en ploeterden door de rivier,
Die waren geweldig aan 't slepen,
En hadden een onfatsoenlijk pleizier
In de deftig zeilende schepen -
Die hielden zich kwasi wat achteraf,
Maar eigenlijk legden ze 't lelijk af,
ja, óver den dijk daar floten de boten!
En benéde' aan den dijk daar had je het stadje:¬
Dat lag daar zo kluchtig, zo klein en zo rein,
Als was 't maar een hapje, een stapje
Dat kon eigenlijk wel eens niet anders zijn
Dan een echt-Hollands schildersgrapje! Maar van den toren is dat niet gezegd,
Want de ouwe toren was zeker echt!
ja, benéde' aan den dijk daar had je het stadje!
En bóve' op den dijk daar voeren de boeren:
Die holderdebolderden over den dijk
In hun hossebossende sjezen -
Die reden hun glanzende peerden te kijk,
En hun wijf in heur Zondagse wezen,
En die klapte' hunne zweep en die dachten maar: 'Krak,
Hoort gij die rijksdaalders wel in mienen zak!'
ja, bóve' op den dijk daar voeren de boeren!
In: Verzamelde Gedichten, 1924
J.C. BLOEM
DE DAPPERSTRAAT
Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.
Geef mij de grauwe, stedelijke wegen,
De in kaden vastgeklonken waterkant,
De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.
Alles is veel voor wie niet veel verwacht
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hogen staat.
Dit heb ik bij mijzelven overdacht,
Verregend, op een miezerigen morgen,
Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.
In: Quiet though sad, 1947
C. BUDDINGH'
EIGHT DAYS A WEEK
als mijn vrouw met de bus naar de stad gaat
hoop ik altijd dat ze halte ziekenhuis instapt:
dan kan ik haar net zo lang nakijken
als wanneer ze halte vogelplein neemt
en zie ik haar bovendien nog een keer
voorbijkomen in de bus
in : Gedichten 1938-1970, 1979
J.A. DEELDER
BEKNOPTE TOPOGRAFIE VAN DE RIJNMOND
Rotterdam
Schiedam
Vlaardingen
Maassluis
hoekie om
trappie af
gekkenhuis
in: Gloria satoria, 1969
MARKO FONDSE
HOLLANDSCHE ARCADIA
Er is dat kunstwerk van de kleine tuinen,
bonestaken en beschoten wallekanten;
bedoeningen met altijd wel een plank los;
vanuit treinen onder zelfmoordluchten
opeens zo reddend als de geur van koffie.
God heeft hier als muziek de regen
verordineerd. Zijn groten zouden
hier maar klinkklank en ontwijding zijn.
Met rubberlaars en visgerei ontkomt hier
een man aan trouweed, kinderen en bazen.
Bij mos en kroos hebben de paradijzen
hun eigen ruimtelijke ordening,
zo dierbaar als de bluts in het email
waaruit één mond al jaren heeft gedronken.
Weerloos ziet de onanist de dragline.
In :Herderstas, 1984
J. GRESHOFF
LIEFDESVERKLARING
Ik houd zo van die donkre burgerheren
Die langzaam wandelen over ’t Velperplein
In deze koele winterzonneschijn:
De dominee, de dokter, de notaris
En 't klerkje dat vandaag wat vroeger klaar is.
Maar 't kan verkeren.
Zo onmiskenbaar ziet men aan hun kleren
Dat zij rechtvaardig zijn, terwijl de plicht
Die eedle lijnen groefde in hun gezicht:
De dominee, de dokter, de notaris,
Drievuldig beeld van al wat wij s en waar is.
Maar 't kan verkeren.
Op aarde valt voor hen niets meer te leren,
Zij zijn volkomen gaaf en afgerond,
Oud-liberaal, wantrouwend en gezond:
De dominee, de dokter, de notaris,
Voor wie de liefde zelfs zonder gevaar is.
Maar 't kan verkeren.
Zij gaan zich nu voorzichtig laten scheren,
Om daarna, met ervaring en verstand,
Een glas te drinken op het heil van 't land:
De dominee, de dokter, de notaris.
'k Weet geen probleem dat hun na zes te zwaar is.
Maar 't kan verkeren.
Ik houd zo van die zindelijke heren,
Levende monumenten op het plein
In deze veel te heldere winterschijn.
De dominee, de dokter, de notaris
Die denken dat uw dichter niet goed gaar is.
Maar t’ kan verkeren
In : Verzamelde gedichten 1907-1967, Amsterdam, 1981
HENDRIK MARSMAN
HERINNERING AAN HOLLAND
Denkend aan Holland
zie ik brede rivieren
traag door oneindig laagland gaan,
rijen ondenkbaar ijle populieren
als hoge pluimen aan den einder staan;
en in de geweldige
ruimte verzonken
de boerderij en
verspreid door het land,
boomgroepen, dorpen,
geknotte torens,
kerken en olmen
in een groots verband.
de lucht hangt er laag
en de zon wordt er langzaam
in grijze veelkleurige dampen gesmoord,
en in alle gewesten
wordt de stem van het water
met zijn eeuwige rampen
gevreesd en gehoord.
In: Verzameld werk, Poëzie, proza en critisch proza, Amsterdam 1997
M. NIJHOFF
DE MOEDER DE VROUW
Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug.
Twee overzijden die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in 't gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd l
aat mij daar midden uit de oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.
Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij 't roer,
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
0, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.
In : Verzamelde gedichten, Amsterdam, 1995
JAN PRINS
ROTTERDAM
Gezegd op de Jaarvergadering van de Vereeniging van Letterkundigen in het Zalmhuis te Kralingsche Veer in 1937
Te Rotterdam ben ik geboren
onder den adem van de Maas
en liep ik, met mijne eigen stilte,
temidden van het straatgeraas.
Van zwaarbespannen sleeperswagens
ben ik er passagier geweest.
Door heel de stad heb ik gezworven,
maar aan de kaden toch het meest.
Daar lag de stoet uit alle streken,
de klipper en de keulenaar,
het driemastschip, zijn tuig ten hemel,
en de ertsboot, vol en breed en zwaar,
de Lloyd-vloot, met provincie-namen,
alle elf, als ik mij niet vergis,
de Caland en de Lady Tyler,
de Scholten, die gebleven is.
Daar lagen zij, voor alle verten
gereed, elk in zijne eigen pracht.
't Is me, of ik nog hun stem hoor loeien
ten afscheid, in den winternacht.
Maar dit ook is, wat uit die jaren
het weerzien mij tebinnen brengt,
dat alle geuren uit de wereld
daar met elkaar waren gemengd.
Naar koffie rook het bij de Draaisteeg,
aan 't Oude Hoofd naar teer en touw,
naar copra langs de Spoorweghaven,
naar reuzel bij het Portgebouw,
naar huiden op den Terwenakker
en aan den Haringvliet naar kaas.
Dan was de lucht van gist of olie
en dan van jute weer de baas.
Dan waren het de specerijen
uit Bombay of Batavia.
Naar schapen rook het in de Boompjes,
naar uien op de Spaansche Ka.
Aan 't Nieuwe Werk geurden citroenen
en bij het Entrepôt tabak.
Kortom, er valt geen reuk te ruiken,
die aan het havenbeeld ontbrak.
Maar later, toen ik op mijn tochten
in aller Heeren landen kwam,
kon het mij dikwijls overvallen:
het ruikt hier als in Rotterdam!
•En daarmee kwam den in zijn volheid
•dat eene beeld mij voor den geest,
waartegen zich ons leven teekent:
de stad, waar men kind is geweest.
Het is, of vanuit deze haven
iets over heel de wereld drijft
waardoor, waar u het lot mag voeren,
ge toch binnen haar omtrek blijft.
Het is of, met haar lucht en water
en wind, zij ons heeft opgevoed
in ruimte en vergezicht, de kusten
van onze toekomst tegemoet.
Vaart ge naar Sidney of naar Kaapstad,
naar Kobe of naar Baltimore,
vaart ge onder alle hemelsbreedten,
vaart ge alle wereldzeeën door,
nooit voelt gij u geheel verlaten,
als hier uw mensch-zijn aanvang nam,
door wat van kindsbeen af u eigen
en lief was. Dàt is Rotterdam
ROB SCHOUTEN
DE PIJP
Van mist en januari is de binnenstad
maar kleumen loont, puffende snackspelonken
en op gezette plekken Klein Versailles,
mooi ook het pestilente wagenpark.
Daar steekt een hopeloos geval zijn hand
popelend in een prullenmand
en siert bedwongen mededogen mij.
In de natuur moet het bijzonder boeiend wezen
en men herkent er de karakteristieke vogels;
buiten de dampkring houdt het weer op.
Maar van een holle, rammelende stad
smaakt het humeur even voortreffelijk.
In : Huiselijk verkeer, Amsterdam, 1992
M. VASALIS
AFSLUITDIJK
De bus rijdt als een kamer door de nacht
de weg is recht, de dijk is eindeloos
links ligt de zee, getemd maar rusteloos,
wij kijken uit, een kleine maan schijnt zacht.
Vóór mij de jonge pas-geschoren nekken
van twee matrozen, die bedwongen gapen
en later, na een kort en lenig rekken
onschuldig op elkanders schouder slapen.
Dan zie ik plots, als waar 't een droom, in 't glas
ijl en doorzichtig aan de onze vastgeklonken
soms duidelijk als wij, dan weer in zee verdronken
de geest van deze bus; het gras
snijdt dwars door de matrozen heen.
Daar zie ik ook mezelf. Alleen
mijn hoofd deint boven het watervlak
beweegt de mond als sprak
het, een verbaasde zeemeermin.
Er is geen einde en geen begin
aan deze tocht, geen toekomst, geen verleden,
alleen dit wonderlijk gespleten lange heden.
In: : Gedichten; Parken en woestijnen/ De vogel Phoenix/ Vergezichten en gezichten, Amsterdam 1997
LEO VROMAN
HET HUIS
(fragment)
Wie in de veiligheid gelooft
van een schijnheilig eigendom
eist een dak. boven het hoofd
en een muur rondom. Daarom
is dan het lichaam als een huis
en daarbinnen, ook op slot,
de schedel een ivoren kluis
van buiten glimmend van genot.
Gezellig als het buiten waait
of zelfs vroegtijdig donker wordt:
dan wordt het haardvuur opgepord
en de huislamp hooggedraaid.
Vaak zit ik achter een klein bureau
in onze kleine werkkamer
aan het hoekraam en kijk zo
maar naar het oosten, de Rockaways,
naar het zuiden, ver weg de oceaan,
zie East Fourteenth Street naar de verte gaan,
in de winter al die woningen,
in de zomer al die groene bomen
oranje rood en geel in het stille najaar,
alsof ik daar doelloos boven zweef, maar
soms kijk ik neer op het huis tegenover ons.
Onder een geel en witte parasol
zitten beneden, in de zon
op het verzakkend voorbalkon
twee oude vrouwen domino te spelen.
De bovenverdieping is maar half zo breed,
zodat daarvan een stel ramen kijkt
op het overschietend platte zwarte dak.
Als het geregend heeft baden daar
mussen en spreeuwen in de plassen.
In: De roomborst van Klaas Vaak, Amsterdam ,1997
JAN KAL
Mont Ventoux
dichten is fietsen op de Mont Ventoux,
waar Tommy Simpson nog is overleden.
onder zo tragiese omstandigeden
werd hier de wereldkampioen doodmoe.
op deze col zijn velen losgereden,
eerste categorie, sindsdien tabu.
het ruikt naar dennegeur, Sunsilk Shampoo,
die je wel nodig hebt, eenmaal beneden.
alles is onuitsprekelijk vermoeiend,
de Mont Ventoux opfietsen wel heel erg,
waarvoor ook geldt: bezint eer gij begint.
toch haal ik, ook al is de hitte schroeiend,
de top van deze winderige berg:
ijdelheid en het najagen van wind.
In : Fietsen op de Mont Ventoux, 1971